Terug naaar Tijdmachine

2006

Dialect - Tilburgs leesplankje

Een leesplankje was vroeger bedoeld om kinderen te leren lezen (zie het Thema Onderwijs). Uiteraard was een leesplankje toen altijd in het zogenaamde Algemeen Beschaafd Nederlands (tegenwoordig zeggen we liever ‘Standaardtaal’). Nu de plaatselijke dialecten steeds meer verdwijnen, willen veel mensen nog wel eens horen hoe hun dialect klinkt en welke typische woorden daartoe behoorden. De Stichting Tilburgse Taol heeft een ‘Tilbörgs Leesplèngske’ laten maken. Het is te koop bij die Stichting via het internet of bij het VVV-kantoor van Tilburg (Spoorlaan/Willem II-straat). Er staan 18 woorden op: Pirke = Petrus Donders (zie het Thema Gezondheidszorg) Höske = Huisje = WC. Vroeger stond de WC in een apart ‘huisje’ achter het woonhuis, in de tuin. Een echte WC was het niet. Men poepte en pieste rechtstreeks in een put. Kwèèk = Kwijk, van kwijken; iemand die zeer luid praat. Eèrpel = aardappelen. Bèùl = buil = papieren zak. Brèlle = brullen, janken. Iepert = bed. Haajke = Heike, de oudste kerk van Tilburg. Lèkstêel = lekstok; snoepgoed om aan te likken. Ketaaw = getouw; het weefgetouw van Tilburgse wevers. Snoffels; bloemen: anjers, duizendschoon. Börger: de burgemeester. Tjannek: tamme kauw; deze vogel was vroeger een geliefd huisdier. Sjèp: dropwater; zie elders in dit Thema. Paoskiep = Paaskip; een opgedirkte vrouw. Kreugel = kruiwagen. Toelaog = toelaag; beleg op een boterham. Rêepe = repen; kinderspel van vroeger waarbij je een ronde ijzeren band (zoals die rond tonnen zaten) met een stok door de straat moest laten rollen. Later ook gespeeld met kale fietsvelgen.